Het was een jaar eerder dat mijn toenmalige locatiemanager tijdens het functioneringsgesprek het woord ‘autoriteitsprobleem’ liet vallen. Met een glimlach linkte ze dat begrip aan mij. Het verwonderde mij ergens. Want ik maak liever nergens een ‘probleem’ van, maar wil juist op zoek -en ga dat ook steeds- naar oplossingen. Na wat vragen kwam het erop neer dat ik de ongeschreven regels niet volgens de juiste weg volgde. Maar ja, als ze nergens beschreven staan of het waarom wordt uitgelegd, dan lijkt het mij vrij lastig…
Ow, en dat ik me ook niet zou houden aan de voorgeschreven protocollen. Dat herkende ik dan weer wel en kon zelfs legitimeren waarom ik wat vond van de protocollen. Sterker, de rode draad was dat ik geloof in elkaar! Dat wij als leraren/docenten niets hadden aan opgelegde protocollen, omdat er altijd wel een uitzondering is. Pedagogiek gaat namelijk óók over dat ieder fenomeen anders is. En dus vraagt deze wetenschap om het samen een leidraad te creëren, deze uit te voeren, te evalueren en waar nodig bij te stellen. Niets vastgieten in beton, of een mokerhamer der pedagogiek te gebruiken.
Mijns inziens ligt daar de kracht ligt van het (speciaal) onderwijs: Onderwijs samen maken! Onderwijs is namelijk blijvend leren van en met elkaar. Ik noem dat Samenkracht! En. Blijven geloven IN elkaars kracht! Van leerkracht naar Samenkracht.
De glimlach naar autoriteitsprobleem was natuurlijk een knipoog naar mijn meerderen. Maar autoriteit betekent ook iets anders: Autoriteit is namelijk de toestand dat mensen naar je luisteren door je positie en je kwaliteiten. En omdat iedereen een rol en taak heeft binnen de organisatie van de school, bevreemdt het mij dat het woord ‘positie’ met enige regelmaat verward wordt met de hiërarchische ladder. Alsof je als leraar lager op de ladder staat dan een locatiemanager, directeur of bestuurder. En dat je daardoor minder ‘autoriteit’ of iets te vertellen hebt… Misschien dat dit in salaris op deze wijze wel wordt uitgedrukt, echter ben ik daar niet gevoelig voor. Zit daar mijn probleem, hiërarchie?
Positie betekent voor mij de taak en rol die je invult binnen een organisatie en daarmee de verantwoordelijkheid die je hebt of dient te pakken. Ik ben een leraar en daar ben ik trots op. En het hoort ook bij mijn taak en rol om kritisch te zijn. Dat is tenslotte toch ook wat we jongeren willen leren? En dat betekent dat ik dus ook kritisch ben wanneer iemand een beleidsstuk of protocol presenteert, zeker als verwacht wordt dat het moet worden uitgevoerd. En ik ben al helemaal kritisch als ik er op pedagogisch vlak of voor wat betreft onderwijskwaliteit niet (geheel) achter sta, of dat het voor mij niet duidelijk is wat het de jongeren moet opleveren. Dan zal ik duidelijk mijn visie hierop geven. Want zoals eerder beschreven: ieder fenomeen is anders, net als jongeren en groepen overigens.
The distance from where the heart lies, between the words and
sometimes, it’s a meaning to interpret and relate.
Uit: The Distance, Funeral For A Friend
Dat maakt dat ik samen met mijn groep kijk naar wat voor hen werkt, waardoor ik het onderwijsproces efficiënter kan laten verlopen. Tegelijkertijd kan ik nog beter afstemmen op de ontwikkeling van het individu. Dat ik daarin zoek naar wat de meest kwalitatieve weg naar efficiëntie is, moge duidelijk zijn. Door een protocol te volgen en een soort van standaard te willen creëren, doe je mijns inziens dus tekort aan de kwaliteit van de leraar én de mogelijkheden van de jongere!
En nu het woord ‘kwaliteit’ toch gevallen is, een autoriteit kan (en moet) hier dus een belangrijke rol spelen: Een autoriteit weet te inspireren, te motiveren, een op relatie gebaseerde luisterende houding te voorleven, over de relevantie onderwijskennis en kennis van de jongeren in het voortgezet (speciaal) onderwijs te beschikken, mede te onderzoeken en te vertrouwen opdat iedere onderwijsprofessional doet wat werkt. En ben ik afhankelijk van een autoriteit? Nee. Door verantwoordelijkheid te nemen om de omgeving zo aan te passen, dit te onderbouwen en verder te breng wat je doet en waarom je doet wat je doet word je een autoriteit.
Als leraar ben je een autoriteit voor kinderen en jongeren, een voorbeeld, een pionier en misschien wel een onderwijziger ten gunste van ieders ontwikkeling.
Maar om een autoriteit te worden en zijn is het belangrijk om te weten wie je bent, wat je waarden zijn, wat je zelf nog te ontwikkelen hebt en hoe je jouw kwaliteiten en creativiteit tot uiting wil laten komen. En dat kan een dilemma met zich meebrengen als je jezelf ook verhoudt tot het beleid en het schoolsysteem waarin je werkt. Soms kan dat flink schuren! Maar weet dat je als leraar onderdeel van het systeem binnen school en dat je er dus ook invloed hebt.
En waar je nog het idee hebt dat de schuring of dilemma’s gevoed -of zelfs in stand gehouden- worden door opgelegde regels en protocollen, is het essentieel om je eigen grenzen te kennen en jezelf uit te spreken! Ik weet dat veel leraren zwijgzaam volgen of zich er zelfs in stilte niet aan houden, aan de protocollen. Omdat men weet dat het niet werkt, voor hen niet werkt of omdat zij zich onzeker wanen en niet weten hoe het werkt.
Precies op dit punt ligt mijn (autoriteits-)probleem: Collega’s die zich (nog) geen autoriteit voelen, collega’s die geen regie of verantwoordelijkheid pakken om te verbinden, collega’s die niet hun onzekerheden durven te delen en collega’s die elkaar niet opzoeken om samen onderwijs te bouwen. Ja, dat betekent om gewaar te zijn, elkaar kritisch te bevragen en de wil bij elkaar voeden om samen te bouwen. Dit met als doel om de ontwikkeling van jongeren en hun leerproces zichtbaar, merkbaar en meetbaar te maken. Om te leren van processen en om wat werkt te borgen. Niet in protocollen, maar in werkdocumenten waar ambities en de kwaliteit van wat werkt beschreven staat.
Gaat mijn probleem dus niet eigenlijk over een samenwerkingsprobleem?
Aanleiding voor de opmerking van mijn toenmalige locatiemanager was het door mij toestaan van mobiele telefoons in de klas. Dit zou niet volgens de regels zijn. En dat klopt, dat is het ook niet. De regel is duidelijk: Mobiele telefoon bij binnenkomst de klassenkluis in! Aan het einde van de dag kunnen jongeren hun mobiele telefoon weer pakken. Nog even los van de deze regel en de tijd waarin we leven, vroeg ik mij af wat precies het doel van deze regel is? Maar ook mijn rol hierin: Ben ik naast leraar ook een bewaker? Hoe draagt het innemen van eigendommen bij aan het gevoel van vertrouwen? Aan het gevoel van relatie en autonomie? Wordt deze regel gesteld om te beheersen? Of om controle te houden over digitale ontwikkelingen die voor de school (te) snel gaan?
Bij navraag blijkt het inderdaad te gaan voor de angst dat er foto’s en filmpjes gemaakt worden. Dat deze dan op internet verspreid zouden kunnen worden. Kanttekening: Dit is echter nog nooit gebeurd. Wel worden er voorbeelden uit diezelfde media aangehaald. Dus de angst voor de angst.
Het maakt zichtbaar dat de uitdaging ligt bij het mediawijs/-vaardig maken van de jongeren. Maar bij zichtbaar blijft het, omdat een dialoog hierover uitblijft. En daarbij, hoort de opvoeding van jongeren alleen bij school? Wie schaft een mobiele telefoon aan? Wie is er hoofdverantwoordelijk? Wie dient het surfgedrag te monitoren?
Het hoort dus niet alleen bij school.
Toch ben ik er vorig schooljaar al mee gestart.
Een tweede argument is dat jongeren zich te snel laten afleiden. Gebaseerd op eigen praktijkonderzoek is dit argument helaas niet waar. En stel dat dit wél zou zijn, wat zegt dit afleiden dan over de inhoud van de les: van een wekelijkheidsnabije instructie of sterke les met een hoge mate van betrokkenheid? Wat zegt dit dus over de motivatie voor het leerproces van de jongeren? Terug naar autoriteit: Dien je als leraar niet de jongere te inspireren en motiveren?
Dat inspireren en motiveren kan door je les te flippen. Door je instructie op te nemen maak je een mobiele telefoon relevant. En alsof jij als leraar nooit tussendoor even een WhatsApp bericht verstuurd. Foei. Dus de uitdaging ligt in het samen met de jongeren afspraken te maken over wat, wanneer en waarom er wel gebruik gemaakt mag worden van your own device. En natuurlijk moet je hen leren om te gaan met nieuwe werkvormen: van het plannen op je telefoon tot het gebruik maken en zoeken van bronnen.
In mijn context n het VSO zijn de telefoons zelfs een stuk sneller dan de drie karige computers in mijn lokaal. Door jongeren meer eigen regie en verantwoordelijkheid te geven, ontstaat er door vertrouwen de ruimte om te exploreren.
Zo kwamen zij tot de conclusie dat niet iedereen internet op zijn device had. Er werd een router meegenomen en aangesloten. En niet snel daarna volgde de eerste tablets. Zonder enige sturing, maar door te volgen werd de klas naast een rijkere leeromgeving ook een testlab. Voor mijn klas waren er geen problemen. De afspraken waren tenslotte helder en men sprak elkaar onderling aan wanneer iemand zich niet aan de afspraken hield. Tijd, Ruimte en Criteria [LINK] hebben hier natuurlijk ook aan bijgedragen. En ook inspireerden en leerden de jongeren van elkaar, en ik met hen, en zo werden ICT-vaardigheden ontwikkeld.
Buiten de scheve gezichten en vragen vanuit collega’s is uiteindelijk besloten de regel aan te passen. Een ‘testperiode’ tot de zomervakantie zal dienen om uit te wijzen hoe er ‘beleid’ op zou moeten worden gemaakt. Mijn idee: niet. Stel ambities, laten we elkaar als onderwijsprofessionals vinden en inspireren, laat iedere leraar op eigen wijze groeien en ontwikkelen en faciliteer als ‘autoriteit’ wat nodig is op de vloer. Moeilijker wordt het niet.
Laten we als school een autoriteit worden op het gebied van nieuwe media. Hierdoor kunnen we als team een gedegen en gezamenlijke visie creëren en deze inhoudelijk en concreet vormgeven. Hierdoor is het voor iedereen duidelijk wat er allemaal kan, en kun je samen op zoek gaan naar oplossingen voor de ‘beren op de weg’. Zo worden er naar de toekomst toe constructieve stappen gezet om het onderwijs voor onze jongeren te verrijken, wat hun betrokkenheid en motivatie doet groeien.
En ik hoop oprecht dat ontwikkelingen als deze de verbinding met het regulier onderwijs sterker en beter vormgegeven kan worden. Want daar zit uiteindelijk mijn diepste probleem: De discrepantie tussen de gesegregeerde situatie nu en de wens om het beste onderwijs en een soepele terugstroom te bewerkstelligen. En juist met de relatief kleine groepen die we in het VSO hebben, is er de ruimte om samen te bouwen.
Dat betekent dus geloven IN elkaar, durven doen en Autoriteit en Samenkracht zijn!