Een long read om wat gedachten te ordenen.
Want ooit schreef ik dat het er in 2021 wel zou zijn…
Laatst was ik voor even terug bij een netwerk waar ik zo’n vijf jaar onderdeel van was. Een netwerk van professionals die in hun dagelijkse praktijk ondersteunend zijn aan de processen die zich in het klaslokaal afspelen. Processen tussen de school en de leraar, tussen leraar en de groep, tussen de leraar en het kind, en tussen kennis en vaardigheden van leraren in de breedste zin van deze woorden. Voor even sloot ik aan bij het thema dat over inclusief onderwijs ging. Iets dat mij na aan het hart ligt. De directeur-bestuurder van het samenwerkingsverband deelde de ingezette koers, de geschiedenis en intentie van deze koers, zeven uitgangspunten en nog wat data over het huidige koersverloop. De data gaf wat overzicht over de daadwerkelijke thuiszitters, over de verwijzingen van het regulier onderwijs naar het speciaal basisonderwijs (sbo) en speciaal onderwijs (so), en over de terugstroom van kinderen uit dit sbo en so naar het regulier onderwijs.
Maar leidt overzicht van data ook tot inzichten?
Leidt het overzicht van data ook tot concrete acties en daadkracht richting inclusie in 2035?
De directeur-bestuurder trapt af met een inkijk in hoe ons -in de wereld uniek- Nederlands onderwijssysteem is ontstaan. Via de 19e eeuw wordt even wat langer stilgestaan bij de 20ste eeuw. Want het was in 1994 dat er een Statement in Salamanca getekend werd, door de toenmalige ministers van onderwijs van over de hele wereld, waarin zij opriepen tot een eenzelfde (pedagogische en didactische) opdracht:
“All children should learn together, wherever possible, regardless of any difficulties or differences they may have. Inclusive schools must recognize and respond to the diverse needs of their students.”
Dat lijkt een duidelijke opdracht: alle kinderen leren samen, ongeacht moeilijkheden of verschillen en er wordt gedifferentieerd binnen de diverse behoeften. Maar wat houdt ons in Nederland dan toch tegen, waardoor we ons handelen afzetten tegen deze opdracht?
Nederland heeft duidelijk een steek laten vallen.
Een weeffout tot gevolg?
Sterker, tegen alle wereldwijde onderzoeken in houdt het Nederlandse onderwijssysteem zich vast aan de huidige status quo. Met andere woorden, het lijkt alsof we koersen maar in feite zoeken we in Nederland steeds een andere ‘vorm’ om het maar niet over de ‘inhoud’ te hoeven hebben. De inhoud vraagt namelijk een verantwoordelijkheid. Tijd. Inzet. Daadkracht. Vrijmoedigheid. Dus blijven we koersen met dezelfde snelheid als de tegenstroom. Dan gebeurt er wat er al jaren gebeurt, gedreven door opmerkingen zoals: ‘…het is fijn dat mijn kind eindelijk in een rustige klas zit binnen het s(b)o,’ of ‘…ik kan niet wachten tot het kind tussen gelijkgestemden zit,’ en de ‘…niet alle kinderen passen in het regulier onderwijs.’
Deze, en de vele andere dooddoeners houden ons onderwijssysteem in een wurggreep. De all children blijven we determineren, classificeren en zelfs diagnosticeren.
Want hoezo is de groep binnen de reguliere school nabij thuis niet rustig? Zo’n signaal of symptoom zegt iets over wat er te leren is over het pedagogisch fundament binnen zo’n groep of school. Toch? En ja, hoe meer er wordt verwezen hoe minder geld er binnen een reguliere school inzetbaar is en dus worden de groepen groter.
En die knip met twaalf jaar, een drama voor te veel jongeren. Want het is juist dit moment waarop je zou mogen verwachten dat kinderen op weg naar hun adolescentie door een sterk pedagogisch netwerk omringd worden. En projecteren we niet juist dat kinderen bij een ‘domme groep’, ‘slimme groep’ of een van die andere tussengroepen zoals ‘de mavo’ behoren? Het kan toch niet zo zijn dat een reguliere basisschool, die vertrekt vanuit hoge verwachtingen en kinderen leert om juist de kracht van de diversiteit in te zetten door van elkaar te leren, kinderen wil determineren? Je wilt kinderen na die 8 jaar blijven volgen omdat je precies weet wat ze nodig hebben. Toch? Om nog maar te zwijgen over de eindtoets (die nu doorstroomtoets heet), want welke school durft hiermee te stoppen? En om nog maar te zwijgen over de taalarme methodes waarmee gecommuniceerd wordt dat de gelijkgestemde basisjongeren niet meer aan lijken kunnen.
En natuurlijk passen niet alle kinderen in het regulier onderwijs! Sommige kinderen zijn zó beschadigd of komen met een hersendefect op de wereld, dat al die honderden pedagogische interventies geen grond vinden, niet blijven plakken of in ieder geval geen minimale groei bewerkstelligen. Dan is een therapeutische aanpak voorliggend, en dienen wij als onderwijs ervan af te blijven. Daar zijn andere professionals voor. Maar geldt dit voor al die kinderen die nu in het sbo of (v)so verblijven? Zijn zij zo beschadigd? En hoe wordt een so- of sbo-kind perspectief geboden? En wat maakt dat scholen nu al niet meer inpandig en op onderwijsinhoud écht samenwerken? En ja, dat betekent dat besturen en schoolleiding hierachter dienen te staan, en het eens moeten worden over de facilitering ervan (lees: financiering). Maar dit laatste is toch slechts ‘vorm’?
Even droom ik weg bij de woorden van het Salamaca Statement: All children. Ja, ‘we’ doen het voor alle kinderen, niet voor onszelf. Maar voelen we onszelf nu al collectief verantwoordelijk voor álle kinderen in school? In de stad? Learn together. De kracht van de diversiteit, die ‘we’ in de nieuwe verzuiling van niveaus en verwijzen compleet vergeten zijn. Want wie mag nog zijn wie die is: Heeft het cognitief intelligentere kind ook niet iets praktisch of sociaal-emotioneels te leren? Of andersom. En welke basisjongere doet wiskunde op havoniveau? Regardless of any difficulties or differences. Dit dus, moeilijkheden overwinnen en samen moeilijkheden en lastige ervaringen durven aangaan om ervan te leren. Wat leert iedere verwijzing ons als school? En recognize and respond to the diverse needs. Divergent denken vraagt een kwetsbaar en creatief denken en durven doen. Het vraagt niet om ‘angst’ of een ‘wat als’-denken maar om de moed en vrijmoedigheid om écht een inclusieve koers in te zetten.
Weer volledig aangehaakt ben ik wanneer de directeur-bestuurder Klaas Doornbos en Luc Stevens (1987) aanhaalt. Hun statement van tientallen jaren voor het tekenen van het Salamanca Statement wordt gedeeld: “Als de samenleving wil dat het onderwijs ambitieuze en competitieve volwassenen oplevert, waarbij de prestatie-eisen steeds worden opge-schroefd; als het onderwijssysteem leerlingen in klassikaal onderwijs steeds nauwkeuriger rangschikt op onderling vergelijkbare prestaties; als leerkrachten en ouders daarin volop meegaan, als leerlingen zelf in die overtuiging naar school gaan en willen ‘presteren’, dan creëert dat als vanzelf een groep leerlingen die niet aan de steeds dwingender eisen van de maatschappij, het onderwijs, leerkrachten, ouders en soms zelfs van zichzelf kunnen voldoen. Zij vormen een alsmaar toenemend reservoir dat de toestroom naar het speciaal onderwijs voortdurend vult en weer aanvult. En wie daar echt verandering in aan wil brengen zal niet alleen aan de toegang tot het speciaal onderwijs moeten sleutelen, maar eigenlijk alle factoren veranderen. Het competitieve schoolsysteem, het klassikaal lesgeven, de competenties van de leerkrachten, de verwachtingen van de ouders en de aandacht voor de zwakkere leerlingen.”
Met andere woorden, alleen als kinderen met speciale noden meer en beter in het reguliere onderwijs zouden worden opgevangen, zou de groei van het speciaal onderwijs een halt toe worden geroepen. Doornbos en Stevens pleitten al voor het Salamanca Statement voor een nog steeds urgente stelselwijziging! Hij komt er niet, dus blijkbaar levert dit het collectief nog steeds iets op…
Binnen sommige samenwerkingsverbanden wordt er wel wat geprobeerd. Zoals het sbo ‘afschaffen’ en kinderen adopteren in klas-in-de-school-groepen. Onderwijsprofessionals proberen vanuit een inclusieve opdracht te handelen, maar ook daar zijn ‘slimme samenwerkingen’, ‘kwetsbaarheid en lef’ en ‘financiering’ uitdagingen. Nog niet altijd zijn deze uitdagingen in het beton van het (pedagogisch) fundament van scholen en besturen constructief uitgehard.
Opnieuw dwalen mijn gedachten weer even weg, naar het werk van good old Feitse Boerwinkel (1975) die met zijn kijk op inclusief denken zijn tijd ver vooruit was, blijkt nu: “Een andere tijd vraagt een ander denken.” Want nee, de doelgroep verzwaard niet maar we raken de grip als professionals kwijt omdat we niet anders durven denken! Mijn gedachten dwalen af naar Nelleke Bakker (2016) die de groei van professionele zorg voor de jeugd met een inhoudelijke precisie heeft gefileerd. Maar ook aan het recente werk van Floortje Scheepers (2021), waarin zij een pleidooi houdt voor de acceptatie van de werkelijkheid en het loslaten van het modeldenken. Dus diagnoses bij de persoon zelf laten, en als onderwijsprofessional de mens leren begrijpen en (ook eigen) moeilijkheden (in relatie tot de persoon met een diagnose) leren overwinnen! En tot slot denk ik aan het werk van Bert Wienen (2023), die de wens heeft om ons denken en doen in het onderwijs van individueel (waar ook alle zorg naar riekt) naar inclusief onderwijs te verschuiven. Terecht! Onderwijs is onderwijs, en zorg moet bij zorg blijven. Samenwerkende professionals is wél een mogelijkheid, maar laten we ons als onderwijs nu eens niet afleiden en ervoor zorgen dat onze basis op orde is: all children learn together regardless of any difficulties or differences en waar leraren recognize and respond to the diverse needs! Moeilijker wordt het niet, maar is het klaarblijkelijk wel.
De directeur-bestuurder vervolgd dat vrijwel alle scholen binnen het samenwerkingsverband nog exclusief werken. De ambitie en de eerstvolgende stap naar inclusief onderwijs in 2035 is wat ‘geïntegreerd onderwijs’ wordt genoemd. Even vliegen Stevens en Doornbos door mijn gedachte. Is het een pleister die ergens zacht vanaf getrokken wordt? Tegelijkertijd mag ik deze directeur-bestuurder vertrouwen dat het vanuit een inclusieve gedachte alle schoolbestuurders wil aanzetten om samen te leren bouwen. En mag ik deze directeur-bestuurder vertrouwen dat het een vrij goed beeld heeft van wat de scholen binnen het samenwerkingsverband te doen staan. Opdat de ‘moeilijkheden en verschillen’ tussen scholen door de leidinggevende teams van de scholen geleid worden, en via ‘integratie’ en ‘inclusiever’ naar inclusie in 2035 groeien.
Maar welke heldere pedagogische opdracht stelt het samenwerkingsverband zich?
Welke heldere pedagogische opdracht stelt het schoolbestuur zich?
En welke heldere pedagogische opdracht stelt iedere school zich?
In het nagesprek wisselen vragen en opmerkingen elkaar af. Als boodschap worden ‘durf kritisch te zijn’, ‘creëer ruimte voor frisdenkers en dwarsliggers’ en ‘heb de moed om te veranderen’ door de directeur-bestuurder ons op het hart gedrukt. Want de directeur-bestuurder vindt, afgezet tegen de Wet Passend Onderwijs (2014), dat er op de scholen te veel gebeurt dat buiten de invloedssfeer van de school en het onderwijs ligt. Er moet de vraag gesteld worden: “Stel je hebt tien kinderen met extra ondersteuning, wat heb je daar (van wie) voor nodig?”
De zeven uitgangspunten vanuit het samenwerkingsverband zouden daarbij moeten kunnen helpen:
- De ondersteuningsbehoefte is leidend;
- Het kind wordt gehoord;
- De leraar wordt ondersteund en toegerust;
- De ouder is gelijkwaardig partner;
- Er is een dekkend netwerk van voorzieningen in elke regio;
- Er is transparantie en verantwoording over de ondersteuningsmiddelen;
- Er is sprake van acceptabele administratieve belasting.
Een professional vervolgt met een pijnlijke conclusie: “Maar dat staat of valt toch met de samenwerking met jeugdzorg?” Want in alles voel ik dat precies dit staan geen staan is, maar een wijzen naar. Attribueren. Wij hebben invloed om zichtbaar te maken waar slimme samenwerkingen niet werken! Maar durven we dit wel te doen? Dus wat maakt dat je als professional nog niet samenwerkt met jeugdzorg? En natuurlijk gebeurt dit attribueren, omdat dan de focus verplaatst wordt van diens eigen verantwoordelijkheden (inclusief onderwijs) naar de ander (jeugdzorg). Maar met het kijken naar en het wachten op jeugdzorg, wordt er geen onderwijssysteem of schoolconcept veranderd.
Het verbaast mij dat na een inhoudelijke legitimering door de directeur-bestuurder over de koers van het samenwerkingsverband, er niet de vraag naar onszelf gesteld wordt: ‘Waar binnen mijn cirkel van onderwijsinvloed begin ik als onderwijsprofessional?’ Juist omdat ik weet:
- Dat het (onderwijs)systeem, het huidige beleid en zelfs de stedelijke inrichting drijft op segregatie en buitensluiten, het verwijzen;
- Dat de school vaak nog gericht is op zichzelf (want de autonomie ligt bij de directeur), en dus slimme samenwerkingen of ontschotten nog moeilijk gevonden wordt;
- Dat de verwijzingen van ooit nog steeds invloed heeft op het handelen van nu binnen de scholen (financieel lopen scholen achter de feiten, subsidies zijn niet duurzaam), dus discussies vinden plaats vanuit verschillende paradigma’s;
- Dat leraren daardoor (!) grotere groepen hebben en worstelen met de complexiteit ervan, én nog vaak geredeneerd wordt vanuit de ‘de moeilijke groep’, niet vanuit een eigen worsteling als professional of school;
- Dat de ondersteuningsgelden binnen dit samenwerkingsverband gereduceerd zijn tot slechts een Snip per kind;
- Dat er minimale tot geen kruisbestuiving plaatsvindt vanuit het ‘Gespecialiseerd Onderwijs’ (want zo wordt het sbo en so vanaf hedengenoemd, geaccordeerd door het Ministerie) naar het regulier onderwijs;
- Dat de ondersteuning binnen school vaak nog resultaatgericht is;
- Dat kinderen worstelen met de leraren die worstelen;
- Dat ouders een hoeksteen en gemeenschap missen om moeilijkheden te delen en samen op te pakken!?
Dus terug naar mijn cirkel van invloed: Waar ik zelf als professional mee zou kunnen beginnen is om mijn statement, wat ik ieder kind ten diepste gun, te herijken. Om op de werkvloer vervolgens ieder kind, en vanuit mijn huidige taak en rol ook iedere leraar, te bevoorraden en te coachen op diens kwaliteiten. En dit met oog voor waar ik zie dat het kind of de leraar belemmerd wordt. En dat vraagt ook om nabij ieder kind en iedere collega beschikbaar te zijn. En soms betekent dat om moeilijkheden zichtbaar, merkbaar en bespreekbaar te maken. Dit zodat iedere leraar zich uitgebalanceerd en geëmancipeerd op de groep kan richten en tegelijkertijd daarmee ruimte kan creëren om er te zijn voor de difficulties or differences van kinderen to recognize and respond to the diverse needs!
Laat ik proberen als moreel appèl een oproep te doen, met een wat naïef verlangen: Welke extra inspanning ga jij als onderwijsprofessional doen om inclusie in 2035 te verwezenlijken? Opdat de toch wel nijpende en ongewenste situatie nu niet meer oogluikend in stand wordt gehouden, maar dat de complexiteit met lef in de bek gekeken wordt.
En over die pedagogische opdracht eerder in dit stuk: Ooit werkte ik in een wijk waar we onszelf de opdracht gaven: ‘Geen kind de wijk uit!’ Die opdracht was helder en uitdagend tegelijkertijd. Maar ook niet onderhandelbaar en actiegericht. Binnen school durfden we hier zelfs een concrete uitwerking bij te dromen: ‘Adopteer ieder schooljaar een kind uit het s(b)o!’ Heel concreet gingen we in gesprek met een directeur van een sbo-school en ambulant begeleider. Het plan werd meer en meer uitgekristalliseerd.
Tot slot breng ik binnen dit netwerk het vorige opnieuw als mogelijkheid in. Want met de 20+ scholen waar de onderwijsprofessionals in de zaal werkzaam zijn, zouden we een beweging op gang kunnen brengen. We zouden de bestuurswaarde ‘inclusie’ heel concreet kunnen laden door op iedere school per schooljaar met één kind te beginnen: Samen met ouders én alle leraren ieder schooljaar één kind de overstap van s(b)o naar het regulier onderwijs laten maken. Voor 20+ kinderen zouden we per schooljaar het verschil kunnen maken! We zouden van het proces zelf als school kunnen leren en ‘de basis op orde’ kunnen verstevigen. En het bestuur zou een voortrekkersrol kunnen spelen in de gemeente op weg naar 2035. Voor 20+ kinderen zouden we in samenwerking nieuwe perspectieven kunnen bieden…
Op de zo’n 25.000 kinderen binnen het samenwerkingsverband lijkt 20+ misschien wat weinig. Maar terug naar de huidige data: Die maken zichtbaar dat het werkelijke getal van het terugstromen, binnen de zo’n 90 basisscholen binnen het samenwerkingsverband, nu onder de 10 (!) kinderen ligt. Dus alleen al binnen één bestuur zouden we naar een > 200% groei kunnen gaan. En we kunnen de focus gaan leggen op de procentuele terugstroom, in plaats van de huidige focus op de verwijzingen. Opdat uiteindelijk de financiering én (ervarings)kennis terugstroomt naar waar ooit 1994 voor getekend is. En waar we in 2035 met enige zekerheid de vruchten van zullen gaan plukken.
Doen je mee?